Aalst Carnaval is een feest dat in Aalst plaatsvindt vóór de vastenperiode, ook wel Vastenavond genoemd.
Het is van oorsprong een heidens feest dat werd gevierd bij de seizoensverandering. De boze wintergeesten werden verjaagd om plaats te maken voor de lente en de zon. Later werd het een katholiek feest, waarin afscheid werd genomen van het vlees, voordat de sobere vastenperiode begon.
Aalst Carnaval duurt drie dagen en vindt altijd plaats op de zondag, maandag en dinsdag voor Aswoensdag, het begin van de veertig dagen tot Pasen.
Middeleeuws toneel en steekspel[]
Vastenavond wordt in Aalst al sinds de jaren 1400 gevierd. In die tijd nam het stadsbestuur op Vastenavond vakantie en organiseerde het openluchtvertoningen op de Grote Markt. Deze bestonden vooral uit steekspelen, toneel en kluchtspelen, die door de inwoners en magistraten van Aalst werden bijgewoond. Het steekspel symboliseerde het gevecht tussen winter en zomer, of tussen vasten en Vastenavond.
De oudste vermelding van de Vastenavondfeesten in Aalst dateert uit 1432, toen op de Grote Markt een steekspel werd georganiseerd. Sinds 1434 kwamen daar toneelwedstrijden bij, waaraan toneelgezelschappen uit de vijf wijken van Aalst deelnamen. Deze wijken zijn gebouwd rond de straten die samenkomen op de Grote Markt: de Zoutstraat, Nieuwstraat, Kattestraat, Molenstraat en Pontstraat. De voorstellingen waren wagenspelen waarin de baljuw, het stadsbestuur en de notabelen op de hak werden genomen. De winnaars kregen kannen wijn als beloning. De stad besloot om Vastenavond op deze manier te organiseren, zodat ze het feest zelf in goede banen konden leiden.
Oorspronkelijk waren de Vastenavondfeesten een culturele aangelegenheid en nog geen groots volksfeest zoals we het nu kennen. Vanaf de 15e eeuw werden de eerste ommegangen georganiseerd, waarbij de reuzen een belangrijke rol speelden. Deze reuzen werden vergezeld door reuzendieren, waaronder de Draken en het Ros Beiaard. Net als in andere steden had Aalst zijn eigen reuzenfamilie en Ros Beiaard, dat destijds zeer populair was bij de Aalstenaars.
Straffen en verboden[]
Vanaf het midden van de 17e eeuw was er, onder druk van de Kerk, sprake van een kentering. Er werden verschillende verboden uitgevaardigd, zoals het verbod op het zingen van 'vuile liedjes' (1635) en het verbod op verkleden en trommelen (1637). De stad bezweek onder de druk van de Kerk en organiseerde in 1643 voor het laatst de Vastenavondfeesten met volkstoneel. De Kerk zette de steden aan om het feest in te perken vanwege de 'uitspattingen' die ermee gepaard gingen.
De door de stad georganiseerde Vastenavondvieringen verdwenen, maar dat betekende niet het einde van de viering in Aalst. Het feest werd vanaf toen door het volk zelf georganiseerd. De burgerij vierde het feest op bals, terwijl de gewone Aalstenaars gemaskerd of in zotte kleren door de stad liepen, luid zongen, op trommels roffelden en met stokken sloegen. 's Avonds kwam het echter ook tot aanrandingen, inbraken en gevechten tussen burgers en agenten of soldaten. De overheid legde steeds strengere regels en straffen op, zoals verboden op het werpen van vuiligheid of het gebruik van instrumenten die niet uit ijzer of hout bestonden. Het Vastenavondfeest werd echter nooit verboden.
De verbodsbepalingen werden door de jaren heen steeds strenger, vooral onder verschillende bezetters. Zo werd het bijvoorbeeld verboden om zich te verkleden, een masker te dragen, te trommelen, als student een café te bezoeken of muziek te maken. In 1794 verboden de Habsburgers zelfs elke danspartij of openbare Vastenavondactiviteit. Na de Belgische Revolutie werden festiviteiten tijdens Vastenavonddagen nog verboden, maar in 1845 werden in de Aalsterse cafés opnieuw bals georganiseerd en in 1847 liepen verklede Aalstenaars weer door de stad.
Eerste stoeten[]

Affiche 1979 (Bron: http://madeinaalst.be)
Sinds het midden van de 19e eeuw publiceerde het Aalsterse stadsbestuur in verschillende kranten wanneer het toegestaan was zich te verkleden: op zondag, maandag en dinsdag voor Vastenavond. Het feest werd nu vooral in de cafés gevierd en niet langer op straat, wat soms onder invloed van alcohol tot vechtpartijen leidde. Van een grootschalige viering was toen nog geen sprake; het carnavalsgebeuren beperkte zich tot de cafés.
Op 9 maart 1851 werd de eerste Aalsterse carnavalstoet georganiseerd, met als thema ‘de goldrush in de Verenigde Staten’. Deze bestond uit een stoomrijtuig en enkele praalwagens, georganiseerd door de middenstandsorganisatie 'Maetschappy voor de verlustigingen van den Vastenavond'. In 1858 organiseerde de 'Commissie der vermakelijkheden van den karnaval' een liefdadigheidsommegang. In deze eerste stoeten, die nog niet jaarlijks plaatsvonden, werd al gespot met de actualiteit.
Ook de politiek ging zich meer bezighouden met de organisatie van stoeten. De Katholieken en de Liberalen organiseerden hun eigen stoeten tijdens de carnavalsdagen. Vanaf 1867 organiseerde de katholieke Bokkenmaatschappij 'De Bokkenrijders' een Bokken-kavalkade, waarbij verschillende groepen uit andere steden naar Aalst werden gehaald. De Bokken-kavalkade werd in totaal vier keer georganiseerd: in 1867, 1868, 1869 en 1872. De Liberalen organiseerden in 1867 en 1868 hun 'Liberale Cortège'.

Het Ros Beiaard van de Oude Garde (©Archief Lieven Goubert - foto Van den Eede)
In 1886 dook, net zoals in andere steden, de Voil Jeanet voor het eerst op in het Aalsterse straatbeeld. Voor de carnavalstoet in 1889 werd in opdracht van Harmonie de Oude Garde een nieuw Ros Beiaard gemaakt, vergezeld door de reuzen Polydorus, Polydora en Polydoorken (kindeke Baba). Aan het einde van de 19e eeuw deden confetti en serpentines hun intrede in Aalst tijdens Vastenavond en er werd een grote kermis georganiseerd op de Grote Markt. Ook werden er steeds meer bals, dansfeesten en café chantants georganiseerd in de verschillende cafés en feestzalen.
Carnaval werd niet alleen gevierd, maar altijd in een vastenavondcompagnie. Deze groepen bestonden vaak uit arbeiders van dezelfde fabriek of uit dezelfde wijk. Ze werkten samen aan kostuums, zodat iedereen in de groep er ongeveer hetzelfde uitzag. Ondanks de economische crisis en grote armoede in Aalst, spaarden gezinnen om deel te nemen aan deze feesten. Tussen Nieuwjaar en carnaval werd er op voedsel en kleding bespaard om met carnaval te kunnen pronken in mooie kostuums. Naarmate de crisis verergerde, werden de kostuums goedkoper of droegen mensen versleten kleren.
Tijdens carnaval werd in die tijd ook steeds aan liefdadigheid gedaan. Er werd geld ingezameld voor gezinnen die door de crisis getroffen waren en er werden liefdadigheidskavalkades georganiseerd.
Fanfares en bals[]

De Oude Garde in 1920
Het oorspronkelijke Vastenavondfeest met toneelopvoeringen had plaatsgemaakt voor een dans- en muziekfeest. In de verschillende Aalsterse danszalen werden café chantants en bals georganiseerd. Deze danszalen waren gescheiden voor de burgerij en voor het arbeidersvolk. De burgerij ging vooral naar de Concordia, het Bokken Hof, de Comte d'Egmont of de Société Privée, terwijl de arbeiders te vinden waren in Au Voyageur, A la Grande Salle de Danse, Café Chantant, In de Hollandsche Zaal, In den Koeikop of A la Nouvelle Corbeille.
Aan het einde van de 19e eeuw werd jaarlijks een Winterfoor georganiseerd ter gelegenheid van Vastenavond. Daarnaast werd een middenstandsorganisatie opgericht om mensen naar Aalst te lokken. Er werden geen stoeten met praalwagens meer georganiseerd, maar verschillende politieke partijen organiseerden uitstappen met muziek. De liberale muziekmaatschappij, de Oude Garde, werd de grootste Vastenavondvereniging van die tijd. Op zaterdag gaf deze harmonie het startsein voor de feestelijkheden en op Vastenavond maakte deze muziekmaatschappij zijn tweede ronde.
Verschillende verenigingen, zoals het Christen Vlaamsch Verbond, verzetten zich echter publiekelijk tegen carnaval en binnen het stadsbestuur werd gediscussieerd over 'de slechte gesprekken en vuile liedjes' die tijdens carnaval te horen waren. Ondanks de tegenstand groeide het Aalsterse carnaval, met in 1913 een Zomerkavalkade, georganiseerd door de Aalsterse Karnavalvereniging De Plezierige Bébés en een opvallend grote Winterfoor tijdens Vastenavond in 1914.
[]

Alfred Kelders
De Eerste Wereldoorlog (1914–1918) betekende een pauze van vier jaar voor de Aalsterse Vastenavondviering. Pas in 1919 werd, onder impuls van een pas opgerichte middenstandsorganisatie, een nieuw feestcomité gevormd. Dit comité, met onder meer Alfred Kelders, Felix De Loose en Gustaaf De Stobbeleir, was aanvankelijk nog officieus actief tijdens de Sint-Maartensfoor. De officiële doorbraak kwam op 19 februari 1920 met de oprichting van de Stedelijke Commissie der Openbare Feestelijkheden. Deze commissie telde vertegenwoordigers van alle politieke partijen, maar ook uit de toneel-, muziek- en kunstwereld. Schepen Valery De Valckeneer werd voorzitter, Alfred Kelders nam de rol op van feestdirecteur. In 1923 organiseerde de commissie de eerste officiële Kavalkade, met financiële steun van het stadsbestuur. Kelders en De Loose drongen aan op het herinvoeren van vermomming, die sinds de oorlog verboden was uit vrees voor baldadigheden. Burgemeester Felix De Hert gaf groen licht, maar verboden bleven de maskers, zodat deelnemers herkenbaar bleven. De stad voorzag een toelage van 5.000 Belgische frank voor de organisatie van de stoet. Tijdens de carnavalsdagen van 1923 keerde ook de Vastenavondfoor terug op de voornaamste pleinen van de stad — de eerste sinds vóór de oorlog. Met deze stap werd Aalst Carnaval opnieuw een officieel stadsfeest, gedragen door het stadsbestuur én de Aalstenaars.
In de eerste stoet van 1923 waren er reclamewagens die reclamevoorwerpen uitgooiden en 27 plaatselijke groepen namen deel. De financiering kwam van het stadsbestuur en de lokale middenstand. Dankzij een uitgebreide Winterfoor, een geslaagde stoet en de opening van nieuwe danszalen was het eerste carnaval dat door het Feestcomité werd georganiseerd een groot succes. Het Feestcomité wilde van Aalst dé carnavalstad van Vlaanderen maken. "De Kavalkade moet elk jaar plaatsvinden, zodat het een deel van ons stedelijk leven wordt en de bevolking aangenaam vermaakt wordt," aldus raadslid Lode De Smed tijdens de gemeenteraad van 22 januari 1923. De stoet werd een jaarlijkse traditie en in 1924 groeide het aantal deelnemende groepen naar 41. Voor het eerst deden ook groepen van buiten Aalst mee, zoals uit Brussel, Wetteren en Blaton. De stoet werd in drie delen verdeeld, met telkens acht groepen, muziekmaatschappijen en reclamewagens aan het einde.

In 1925 werden, na protest van de Aalstenaars en overleg tussen Alfred Kelders en het Schepencollege, voor het eerst gemaskerden toegelaten in de carnavalstoet. Vanaf 1926 werd er jaarlijks een handelsbeurs georganiseerd, samen met de Winterfoor, om het carnaval financieel mogelijk te maken. Dat jaar werden er voor het eerst ook extra trams ingelegd om de talrijke bezoers naar de stad te brengen. In 1927 werden, op verzoek van het Feestcomité, een reuzenpaar en twee reuzenkinderen gemaakt door Gustaaf Van der Meersch. Dit reuzenpaar stond dat jaar ook centraal op de carnavalsaffiche. In 1932 kwamen er nog twee reuzenfiguren bij: Majoor Cans uit de Karmelietenwijk en de Kat uit wijk De Kat.
Tijdens het interbellum werden alle naoorlogse kavalkades georganiseerd voor het goede doel en tijdens de stoet werden verschillende inzamelingen gehouden. In de jaren 1930 kende de Aalsterse carnavalstoet een spectaculaire groei. De optocht werd almaar groter, maar de bestaande stadstoelage volstond niet meer om de kosten te dekken. Vooral de aanwerving van dure groepen uit alle hoeken van het land drukte zwaar op het budget. Daarom besloten zowel de Aalsterse bevolking als het stadsbestuur om extra inspanningen te leveren. In 1932 werd maar liefst 50.000 Belgische frank aan prijzengeld uitgereikt — een recordbedrag. Dat jaar namen 89 groepen deel, een absoluut hoogtepunt. Toch kende deze groei ook een keerzijde: het aandeel van Aalsterse groepen daalde zienderogen. In 1933 waren er nog slechts 13 Aalsterse maatschappijen in de stoet. Onder hen wel de vertrouwde De Ware Gilles, die traditioneel de stoet afsloten op de eerste carnavalsdag.
Om de stoet nationaal te promoten, werden in 1934 honderden kunstzinnige plakkaataffiches van de hand van Maurits Derolez verstuurd naar carnavalsverenigingen over het hele land. Ook het programma veranderde: waar de stoet tot dan toe telkens in de namiddag de start van carnaval betekende, werd in 1933 al in de voormiddag gestart. Die dag begon met de ontvangst van de groepen op het stadhuis, gevolgd door de tombolatrekking voor de deelnemende maatschappijen.
Wat begon als een regionale kavalkade, groeide in sneltempo uit tot een nationale feestelijke gebeurtenis. Vanuit alle windstreken stroomden bezoekers toe naar Aalst, aangetrokken door de unieke sfeer van het carnaval. Om die toestroom op te vangen, werden extra trams en treinen ingezet om feestvierders van buiten de stad naar Aalst te brengen. Het Aalsters carnaval onderscheidde zich door zijn bijzondere karakter: een uitbundige mengeling van spot, satire en spontaniteit, waarbij niemand gespaard bleef. Tussen de twee wereldoorlogen kende dit karakter een ruige kant. Er werd veel gescholden en verklede groepen trokken van café naar eethuis om niet-verklede mensen te plagen of uit te dagen. Dankzij hun maskers bleven ze onherkenbaar, wat hen toeliet om zonder gêne of terughoudendheid hun gang te gaan. Deze vrijpostige traditie is intussen vervaagd, maar vormt een belangrijk onderdeel van de socioculturele geschiedenis van Aalst Carnaval.
De Aalsterse stoet bleef jaar na jaar groeien... tot in 1940, toen de Tweede Wereldoorlog opnieuw alles stillegde.
[]

een groep domino's
In 1940, onder de dreiging van de oorlog, kondigde burgemeester Alfred Nichels aan dat verkleedpartijen en maskers niet langer waren toegestaan. Tijdens de daaropvolgende Duitse bezetting was er geen ruimte voor carnaval: enkel de Winterfoor mocht nog plaatsvinden en ook de danszalen bleven open, maar van een echte carnavalsfeer was geen sprake. Na de bevrijding in 1944-1945 nam het Feestcomité zijn werking opnieuw op. In 1946 organiseerde het comité een vernieuwde kavalkade, een eerste grote carnavalsstoet na de oorlog. Toch bleef de sfeer gespannen en het dragen van maskers werd dat jaar nog steeds verboden. De stoet was gepland voor 3 maart 1946, maar werd wegens hevige sneeuwval met een week uitgesteld. Dat leidde tot fors minder publiek, wat het comité ertoe bracht om in de toekomst te beslissen de stoet nooit meer uit te stellen, ongeacht het weer. De stoet van 1946 telde 59 groepen, waarvan slechts 9 uit Aalst afkomstig waren.
Om het spektakel op niveau te houden, werden de stadstoelagen verhoogd en werden verenigingen uit het buitenland aangetrokken om deel te nemen. De carnavalsfeesten van na de oorlog hadden dan ook niets aan kwaliteit ingeboet — integendeel. De heropleving van het feest trok opnieuw de aandacht van burgemeesters, ministers en gouverneurs, die graag afzakten naar Aalst om de stoet bij te wonen.
Vanaf 1947 was het weer toegestaan om je te verkleden. In die tijd was de domino een erg populair figuur in het Aalsterse straatbeeld. De stoeten werden steeds groter, maar het aantal Aalsterse groepen bleef dalen. In 1950 waren er nog maar vier Aalsterse groepen: de Jacquetten, de Excentrieken, Kunst en Vermaak en de Ware Gilles. Er was behoefte aan kwaliteitsvolle Aalsterse groepen. Apotheker Marcel De Bisschop riep daarom in 1952 een originaliteitsprijs van 2.000 Belgische frank in het leven voor de origineelste Aalsterse groep. Het waren De Lustige Pombiers die met de prijs aan de haal gingen dat jaar. Dit leidde tot een lichte stijging in het aantal Aalsterse groepen. Om hun belangen te verdedigen bij het stadsbestuur en het Feestcomité, verenigden zij zich in de 'Vereniging der Aalsterse Komische Groepen'.
Exclusief Aalsterse stoet[]

Driekoningenfeest
Door de toenemende concurrentie van andere steden die ook bals en stoeten organiseerden, was vernieuwing noodzakelijk. In de tweede helft van de 20ste eeuw organiseerde het Feestcomité de eerste verkiezing van Prins Carnaval, een optocht van domino's, de Ajuinenworp, Drie-Koningenavond, de Lichtstoet en de Verbranding. Het Ros Balatum werd geïntroduceerd in 1953 en in 1957 kwam er een nieuw Reuzenpaar met het kindeke Baba. De Oude Garde had in 1956 al eigen reuzen laten maken. Vanaf 1955 werd een nieuwe traditie in Aalst Carnaval gelanceerd met de invoering van de maandagstoet, een verkorte optocht die uitsluitend door Aalsterse groepen werd gelopen. Deze stoet volgde telkens na de prijsuitreiking op maandag en trok door straten die op zondag niet aangedaan werden. In 1957 kwam daar een andere mijlpaal bij: op carnavalsdinsdag werd voor het eerst melding gemaakt van de Dag van de Vuil Jeannetten, een ludieke en subversieve traditie die intussen is uitgegroeid tot een van de meest kenmerkende elementen van het Oilsjters carnaval.
Omdat er nog veel groepen van buiten Aalst meededen, besloot het Feestcomité in 1969, op verzoek van het Aalsters Karnaval Verbond, de stoet exclusief voor Aalsterse groepen te maken. Het Aalsterse carnavalsmilieu bleef groeien en in 1972 werd de Prinsencaemere opgericht, onder impuls van Alfons Singelijn en Henri Van de Perre. Deze organisatie installeerde de Dag van de Prinsencaemere, de eerste zondag na carnaval en de verkiezing van Keininck van de Voil Jeanetten op carnavalsdinsdag.
Het carnaval in Aalst heeft zich door de jaren heen ontwikkeld, wat vooral zichtbaar was in het gebruik van kostuums. Het masker, dat vroeger symbool stond voor anonimiteit en het maken van verwijten, werd minder populair. In plaats daarvan kozen carnavalisten voor schmink en glinsterende kostuums. Clownspakken en zwarte kostuums verloren ook in de jaren '80 aan populariteit. Door de toegenomen invloed van televisie kregen feestvierders meer inspiratie voor hun verkleedpartijen.[1]
[]

In de jaren '70 dreigde de Voil Jeanet uit het Aalsterse straatbeeld te verdwijnen, wat oudere carnavalisten betreurden. Tijdens de Voil Jeanettenstoet waren er nog maar een handvol echte Voil Jeanetten aanwezig. Het feestcomité slaagde erin om de Voil Jeanet nieuw leven in te blazen, maar de traditionele figuur raakte steeds meer in de vergetelheid. Na enkele controverses in de jaren '90 kreeg de Voil Jeanet een slecht imago. Daarom werd er een campagne gestart door het stadsbestuur en het feestcomité om de Voil Jeanet weer een positieve, stijlvolle uitstraling te geven.
In de jaren '90 evolueerde het carnaval steeds meer naar een openluchtfeest. Feestvierders verzamelden zich op de Grote Markt met hun uitgaanswagens en vierden minder in cafés of op bals. Verschillende verenigingen, zoals de Catharinisten, besloten hun bals zelfs af te schaffen. Het stadsbestuur wilde deze ontwikkeling aanvankelijk tegenhouden. In 1999 werd besloten om uitgaanswagens in de feestzone te verbieden, wat leidde tot groot protest van carnavalsgroepen. In 2000 werden de uitgaanswagens opnieuw toegestaan.
Ondanks de grote veranderingen in de carnavalsviering, wilden steeds meer carnavalisten terug naar de traditionele vormen. De verkiezingscampagne van kandidaat Prins Carnaval Pascal Solemé in 2015 stond bijvoorbeeld in het teken van "Gelek as vroeger." Hij koos voor een kleinschalige campagne die deed denken aan de hoogtijdagen van de Oilsjterse Avonden. In 2016 lanceerde Jacquy De Pauw de campagne "Cafeiken in, cafeiken oit" als reactie op het sluiten van veel cafés tijdens carnaval. Hij pleitte voor een terugkeer naar de feestelijkheden van vroeger, waarbij carnaval in de cafés werd gevierd. Het stadsbestuur stelde een horecacoach aan, maar kon verder niets veranderen aan de evolutie van het carnavalsfeest. Daarnaast probeerde de Facebookgroep "Voil Janet Es Giejn Travestie" de traditionele Voil Jeanet terug in de stoet te krijgen. In recente jaren verschenen er steeds meer figuren in de Voil Jeannettenstoet die niets meer met de traditionele Voil Jeanet te maken hadden. Met ludieke acties zorgden ze ervoor dat de echte Voil Jeannet opnieuw populair werd en in aantal toenam. Ook in de campagne en verkiezingsshow van Droeven Badmoesj, kandidaat Prins Carnaval 2025, klonk de roep om de oorspronkelijke tradities nieuw leven in te blazen.[2]
[]

In september 2019 organiseerde de stad Aalst in CC De Werf een carnavalscongres over de toekomst van Aalst Carnaval, waarbij vertegenwoordigers van carnavalsgroepen en -verenigingen hun mening konden geven over enkele knelpunten. Uit het congres bleek dat Aalst Carnaval op meerdere fronten onder druk staat. Problemen zijn onder meer de hoge eisen aan kandidaten voor Prins Carnaval, toenemende competitie en regels die de spot en spontaniteit in de stoet beperken, financiële moeilijkheden voor groepen en kandidaten en oudere carnavalisten die zich niet thuis voelen op de evenementenpleinen. De stad concludeerde dat de tradities van Aalst Carnaval alleen in stand gehouden konden worden met de nodige aanpassingen en flexibiliteit. Om toonaangevend te blijven, besloot de stad een kader op te stellen dat ervoor moet zorgen dat de visie op carnaval wordt doorgegeven aan toekomstige generaties.
Op de gemeenteraad van 26 oktober 2021 presenteerde burgemeester Christoph D'Haese (N-VA) de visietekst getiteld Het DNA van Aalst Carnaval, gericht op het veiligstellen van de toekomst van Aalst Carnaval. De aanleiding was de kritiek van Aalsterse carnavalsgroepen, die vinden dat de regels voor deelname aan de praalstoet hun creativiteit en spontaniteit te veel inperkten. Volgens de burgemeester had de visietekst als doel de satire en spot, die zo eigen zijn aan Aalst Carnaval, te beschermen tegen censuur. De visietekst Het DNA van Aalst Carnaval werd als volgt samengevat: “Aalst Carnaval keert terug naar de essentie en is een bonte parade van traditie en erfgoed, een driedaags feest van alles op zijn kop, van spot en satire, voor alle carnavalisten, dat vorm krijgt vanuit de carnavalsgemeenschap, met een creativiteit en vakmanschap zoals dat alleen in Aalst te vinden is, met het oog op de toekomst omdat het erfgoed leeft; én met een portie lef… want het is altijd ‘Anders bij ons’! Aalst is toonaangevend als carnavalsstad en profileert zich ook zo.” De visietekst introduceerde ook het idee van een ‘retroplein’, speciaal voor oudere carnavalisten die zich minder thuis voelen op de Grote Markt, het Vredeplein en het Statieplein. De Hopmarkt zou daarom vanaf de donderdag voor carnaval worden ingericht als een rustiger plein, afgestemd op de behoeften van oudere feestgangers. Door corona werd Aalst Carnaval in 2021 en 2022 afgelast, waardoor het idee van het retroplein in de vergetelheid raakte en niet werd uitgevoerd.
Naast een visietekst heeft Aalst Carnaval ook een eigen huisstijl gekregen. Deze huisstijl, ontworpen door Bram De Baere, werd eind november 2021 gelanceerd en is terug te vinden in alle officiële communicatie rondom Aalst Carnaval. Het logo bevat een trommelaar die wordt gevolgd door een feestelijke parade, met herkenbare en iconische figuren uit onze carnavalsstoet. In het nieuwe logo zijn onder andere de Aalsterse Gilles, de stadsreuzen, Prins Carnaval, het Ros Balatum, Keizer Kamiel, de Voil Jeanet, een praalwagen en kinderen te zien.[3]

Redactie[]
Tekst en foto's:[]
- Tekst: Sören Delclef - AjoinPedia
- Foto's: Lieven Goubert, Sören Delclef, Madeinaalst.be, Stad Aalst