Ajoinpedia
Advertisement

Aalst Carnaval is het feest dat in Aalst plaatsvindt voor de vastenperiode, ook wel Vastenavond genoemd.

Het is van oorsprong een heidens feest dat gevierd werd bij de verandering van de seizoenen. De boze wintergeesten werden verjaagd om plaats te maken voor de lente en de zon. Later werd het een katholiek feest, waarbij afscheid genomen werd van het vlees, om daarna de sobere vastenperiode in te gaan.

Aalst Carnaval duurt drie dagen en vindt steeds plaats op de zondag, maandag en dinsdag voor Aswoensdag, het begin van de 40 dagen tot Pasen.

Middeleeuws toneel en steekspel[]

Vastenavond werd in Aalst reeds gevierd sinds de jaren 1400. In die tijd nam het stadsbestuur op Vastenavond vakantie en liet  op de Grote Markt openluchtvertoningen plaatsvinden. Het ging hier vooral om steekspelen, toneel en kluchtspelen, die werden bijgewoond door de inwoners en magistraten van de stad Aalst. Het steekspel symboliseerde het gevecht tussen winter en zomer of tussen vasten en vastenavond.

De oudste vermelding van de Vastenavondfeesten in Aalst, dateren uit 1432, toen op de Grote Markt een steekspel georganiseerd werd. Sinds 1434 kwamen daar toneelwedstrijden bij, waarbij de toneelgezelschappen uit de vijf wijken van Aalst, gebouwd rond de vijf straten die samenkomen op de Grote Markt (de Zoutstraat, de Nieuwstraat, de Kattestraat, de Molenstraat en de Pontstraat), op verschillende podia toneel speelden. Dit waren wagenspelen, waarbij de spot gedreven werd met de baljuw, het stadsbestuur en de notabelen. De winnaars kregen van het stadsbestuur kannen wijn als beloning. De stad besloot om Vastenavond op deze manier te organiseren omdat ze zo alles zelf in goede banen konden leiden.

De Vastenavondfeesten waren oorspronkelijk een erg culturele bedoening en bijlange nog niet het grote volksfeest zoals we het nu kennen. Vanaf de 15e eeuw werden de eerste ommegangen georganiseerd, waarin de reuzen een belangrijke rol speelden. Deze reuzen werden vergezeld door reuzendieren, waaronder de Draken en het Ros Beiaard . Net zoals andere steden beschikte Aalst over zijn eigen reuzenfamilie en Ros Beiaard ,dat toen zeer populair was bij de Aalstenaars.

Straffen en verboden[]

Vanaf het midden van de 17e eeuw is er onder druk van de Kerk sprake van een kentering. Verschillende verboden werden uitgevaardigd, zoals het verbod op zingen van 'vuile liedjes' (1635) of het verbod op verkleden en trommelen (1637). De stad bezweek onder de druk van de Kerk en organiseerde in 1643 voor het laatst de vastenavondfeesten met volkstoneel. De Kerk zette de steden aan om het feest in te perken, omwille van de 'uitspattingen' die gepaard gingen met het feest.

De door de stad georganiseerde Vastenavondvieringen verdwenen, maar brachten geen einde aan de viering van Vastenavond in Aalst. Het feest werd vanaf dan door het volk zelf georganiseerd. De burgerij vierde het feest op bals, terwijl de gewone Aalstenaars gemaskerd of in zotte kleren door de stad liepen, terwijl ze luid zongen en op trommels roffelden, met stokken sloegen en met poeder en gruis wierpen. 's Avonds was er naast het feestgejoel echter ook sprake van aanrandingen, inbraken in huizen en winkels en gevechten tussen burgers en agenten of soldaten. De overheid legde hierdoor steeds strengere regels en straffen op. Zo kwamen er verschillende verboden op het werpen van vuiligheid of het gebruik van instrumenten die niet uit ijzer of hout bestonden. Het feest van Vastenavond werd echter nooit verboden.

De verbodsbepalingen werden in de loop van de jaren steeds strenger onder het bewind van de verschillende bezetters. Zo was het voortaan ook verboden zich te verkleden, een masker te dragen, te trommelen, een café te bezoeken voor studenten of muziek te maken. De Habsburgers verboden in 1794 zelfs elke danspartij of openbare vastenavondactiviteit.

Na de Belgische revolutie werden festiviteiten tijdens de Vastenavonddagen nog verboden, maar in 1845 werden in de Aalsterse cafés opnieuw bals georganiseerd en in 1847 liepen opnieuw verklede Aalstenaars door de stad.

Eerste stoeten[]

Affiche 1879

Affiche 1979 (Bron: http://madeinaalst.be)

Sinds het midden van de 19e eeuw publiceerde het Aalsterse stadsbestuur in verschillende kranten wanneer het toegelaten was zich te verkleden; dit was op zondag, maandag en dinsdag van Vastenavond. Vastenavond werd nu vooral in de café's gevierd en niet langer op straat, waarbij het, onder invloed van alcohol, soms uitdraaide op vechtpartijen. Van een grootschalige viering was toen nog geen sprake, het carnavalsgebeuren beperkte zich tot de café's.

Op 9 maart 1851 werd de eerste Aalsterse carnavalstoet georganiseerd. De stoet had als thema ‘de goldrush in de Verenigde Staten’ en bestond uit een stoomrijtuig en enkele praalwagens. De stoet werd georganiseerd door de middenstandsorganisatie 'Maetschappy voor de verlustigingen van den Vastenavond'. In 1858 was het dan weer de 'Commissie der vermakelijkheden van den karnaval' die een liefdadigheidsommegang organiseerde. In deze eerste stoeten, die nog niet jaarlijks georganiseerd werden, werd reeds gespot met de actualiteit.

Ook de politiek ging zich meer en meer bezighouden met de organisatie van kavalkades. Zo organiseerden de Katholieken en de Liberalen hun eigen stoeten tijdens de carnavalsdagen. Vanaf 1867 organiseerde de katholieke Bokkenmaatschappij 'De Bokkenrijders' een Bokken-kavalkade, waarbij verschillend groepen uit andere steden naar Aalst werden gehaald. De Bokken-kavalkade werd in totaal vier keer georganiseerd: in 1867, 1868, 1869 en 1872. De Liberalen stelden daartegenover hun 'Liberale Cortège' in 1867 en 1868.

In 1886 dook, net zoals in andere steden, de Voil Jeannet voor het eerst op in het Aalsterse straatbeeld. Voor de carnavalstoet in 1889 werd in opdracht van d' Oude Garde een nieuw Ros Beiaard gemaakt, dat in de stoet vergezeld werd door de reuzen Polydorus , Polydora en Polydoorken ('t kindeken Baba). Aan het einde van de 19e eeuw deden de confetti en de serpentines hun in Aalst tijdens Vastenavond en werd een grote kermis georganiseerd op de Grote Markt . Ook werden er steeds meer meer bals, dansfeesten en café-chantants georganiseerd in de verschillende café's en feestzalen.

Carnaval vierde men niet alleen, maar steeds in een vastenavondcompagnie. Deze groepen werden vaak gevormd door werklieden uit eenzelfde fabriek of wijk. Zij werkten samen aan kostuums, zodat iedereen van de groep er ongeveer hetzelfde uitzag. Ondanks de economische crisis en de grote armoede in Aalst spaarden gezinnen om deel te kunnen nemen aan deze feesten. In de periode tussen Nieuwjaar en carnaval werd er bespaard op voedsel en kleren om met carnaval te kunnen pronken met een mooi kostuum. Naarmate de crisis erger werd, werden de kostuums van de Aalstenaars ook steeds goedkoper of droegen ze versleten kleren.

Tijdens carnaval werd in die tijd ook steeds aan liefdadigheid gedaan. Er werd geld opgehaald voor de door de crisis getroffen families en er werden ook liefdadigheidskavalkades georganiseerd.

Fanfares en bals[]

Het oorspronkelijke Vastenavondfeest met toneelopvoeringen had plaatsgemaakt voor een dans- en muziekfeest. In de verschillende Aalsterse danszalen werden café-chantants en bals georganiseerd. Deze danszalen waren gescheiden voor de burgerij en voor het arbeidersvolk. De burgerij ging vooral naar de Concordia ,het Bokken Hof , de Comte d'Egmont of de Société Privée ,terwijl de arbeiders te vinden waren in Au Voyageur ,A la Grande Salle de Danse ,Café Chantant ,In de Hollandsche Zaal ,In den Koeikop of A la Nouvelle Corbeille .  

Vanaf 1900 werd jaarlijks een Winterfoor georganiseerd ter gelegenheid van Vastenavond. Daarnaast werd ook een middenstandsorganisatie opgericht die de mensen naar Aalst moest lokken. Er werden geen stoeten met praalwagens meer georganiseerd, maar de verschillende politieke partijen organiseerden in de plaats uitstappen met muziek. Hierbij werden de muziekverenigingen vergezeld van honderden gemaskerden, terwijl ze de stad doorkruisten. De liberale muziekmaatschappij, de Liberale Oude Garde, werd de grootste vastenavondvereniging in die tijd. Op zaterdag gaf deze harmonie reeds het startsein voor de feestelijkheden en op Vastenavond deed deze muziekmaatschappij voor de tweede keer zijn ronde. De liberalen kregen concurrentie van de christen-democraten en de katholieken; zo ontstonden de muziekverenigingen Tot Heils des Volks en de katholieke Jonge Garde, die ook hun rondgang deden in de stad.  

Verschillende verenigingen, zoals het Christen Vlaamsch Verbond, verzetten zich echter publiekelijk tegen carnaval en ook binnen het stadsbestuur werd er gediscussieerd over 'de slechte gesprekken en vuile liedjes' die men met carnaval kon horen. Ondanks de tegenstand werd het Aalsters carnaval alleen maar groter, met in 1913 een Zomerkavalkade, georganiseerd door de Aalsterse Karnavalvereniging De Plezierige Bébés, en een opvallend grote winterfoor tijdens carnaval 1914

Het Stedelijk Feestcomité[]

Carnaval jaren '20

Carnaval begin de jaren 1920 (Bron: Archief Sören Delclef)

De Eerste Wereldoorlog zorgde voor een pauze van 4 jaar in de Vastenavondviering. In 1919 werd, in navolging van de eerder opgerichte middenstandsorganisatie, het Stedelijk Feestcomité  opgericht, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd waren. Schep Valery De Valckeneer werd voorzitter van het Feestcomité, met Alfred Kelders als feestdirecteur. Dit feestcomité organiseerde in 1923 de eerste officiële Kavalkade in Aalst, die door het stadsbestuur gefinancierd werd. Burgemeester Felix De Hert verbood wel wel nog het vermommen met een masker, waardoor men onherkenbaar was.

In de eerste stoet in 1923 werden reclamewagens toegestaan die reclamevoorwerpen uitgooiden en liepen 27 plaatselijke groepen mee. Voor de financiering van deze stoet werd beroep gedaan op het stadsbestuur en de lokale middenstand. Een uitgebreide Winterfoor, een geslaagde stoet en de opening van nieuwe danszalen, zorgden ervoor dat het eerste carnaval, dat door het Feestcomité werd georganiseerd, een groot succes was. 

Carnaval jaren '20 (2)

Carnaval begin jaren 1920 (Bron: Archief Sören Delclef)

Het Feestcomité wilde van Aalst dé Vlaamse carnavalstad maken. "De Kavalkade zou ieder jaar moeten ingericht worden, zodanig dat de Kavalkade het voorwerp zou worden van een deel van ons stedelijk leven, waarbij het belangrijkste doel is om de bevolking aangenaam vermaak te bezorgen en tegelijkertijd bekendheid op dit gebied in het land te verwerven", aldus raadslid Lode De Smed op de gemeenteraad van 22 januari 1923. De stoet groeide uit tot een jaarlijkse traditie en tijdens de tweede carnavalstoet in 1924 werd het aantal groepen opgetrokken naar 41. Hierbij zaten voor het eerst ook groepen van buiten de stad Aalst: een groep uit Brussel, Wetteren en Blaton. De stoet werd verdeeld in drie delen, waarin telkens acht groepen liepen. Tussen de delen liepen muziekmaatschappijen en achteraan reden reclamewagens.

In 1925 werden, na een vergadering tussen Alfred Kelders en het Schepencollege, voor het eerst gemaskerden toegelaten in de carnavalstoet van Aalst. Sinds 1926 werd een jaarlijkse handelsbeurs georganiseerd, die er samen met de Winterfoor moest voor zorgen dat het carnaval gefinancierd kon blijven worden.

in 1927 werden, in opdracht van het Feestcomité, een reuzenpaar en twee reuzenkinderen gebouwd. Het reuzenpaar stond dat jaar ook centraal op de carnavalsaffiche. In 1932 kwamen daar nog twee reuzenfiguren bij; Majoor Cans en De Kat.

Alle naoorlogse kavalkades werden georganiseerd ten voordele van het goede doel. Tijdens de stoet gebeurden verschillende omhalingen.

De Aalsterse carnavalstoet werd steeds groter, met als hoogtepunt 89 groepen in 1932. Het aantal groepen afkomstig uit Aalst had echter een kleiner aandeel in de stoeten en zakte in 1933 terug tot 13 groepen. Wat aanvankelijk begon als een kavalkade met een regionaal karakter veranderde snel naar een nationale feestgebeurtenis. Er werden extra trams en treinen ingelegd om de vele kijlustugen van buiten de stad naar het Aalsters carnaval te voeren.

De carnavalsviering ging gepaard met de speciale Aalsterse sfeer, waarbij de Aalstenaar iedereen verweet die hij op zijn weg tegen kwam. Vooral tussen de twee Wereldoorlogen werd er veel verweten tijdens carnaval. Verklede groepen gingen café's en eethuizen binnen om er iedereen die niet verkleed was lastig te vallen. De maskers zorgden ervoor dat ze niet herkend werden, waardoor ze zonder remmingen hun gang konden gaan. 

Na-oorlogs carnaval[]

In 1940 kondigde burgemeester Alfred Nichels, door de oorlogsdreiging, aan dat zich verkleden en maskeren niet toegestaan was. Tijdens de Duitse bezetting was er geen plaats meer voor carnaval. Het enige dat nog mocht doorgaan was de Winterfoor en ook de danszalen waren open. Van een echte carnavalsfeer was echter geen sprake.

Na de Tweede Wereldoorlog ging het Feestcomité verder met hun werkzaamheden en in 1946 zorgden zij voor een vernieuwde kavalkade. Het dragen van maskers werd, door de gespannen sfeer in de nasleep van de oorlog, dat jaar wel nog verboden. De stoet zou normaal op 3 maart 1946 uitgaan, maar door de hevige sneeuwval werd de stoet een week opgeschoven. Door het uitstellen van de stoet was er echter veel minder volk komen opdagen, waarop beslist werd om de stoet nooit meer uit te stellen en steeds te laten plaatsvinden op de geplande dag, of het nu goed of slecht weer zou zijn. De stoet bestond dat jaar uit 59 groepen, waarvan er amper 9 afkomstig waren uit Aalst.

Vanaf 1947 was het opnieuw toegestaan om zich te verkleden. In die tijd was de domino een erg populair figuur in het Aalsters straatbeeld. De stoeten werden steeds groter, maar het aantal Aalsterse groepen daalde alsmaar. In 1950 waren er nog maar 4 Aalsterse groepen: de Jacquetten, de Exentrieken, Kunst en Vermaak en de Ware Gilles. Er was nood aan Aalsterse kwaliteitsvolle groepen, waarop apotheker Marcel De Bisschop in 1952 een originaliteitsprijs in het leven riep voor de origineelste Aalsterse groep. Het aantal Aalsterse groepen steeg hierdoor lichtjes en om hun belangen bij het stadsbestuur en feestcomité te verdedigen, verenigden zij zich in de 'Vereniging der Aalsterse Komische Groepen'.

Exclusief Aalsterse stoet[]

Door de steeds meer opkomende concurrentie van andere steden, die ook bals en stoeten organiseerden, moest er voor vernieuwing gezorgd worden. Het Feestcomité organiseerde hierdoor in de tweede helft van de 20ste eeuw de eerste verkiezing van Prins Carnaval, een optocht door domino 's, de verkiezing van een Cantinière, de Ajuinenworp, Drie-Koningenavond, de Lichtstoet  en de Verbranding. Het Ros Balatum deed zijn intrede in 1953 en in 1957 werd een nieuw Reuzenpaar gemaakt met een nieuw kindeke Baba. In 1956 had d'Oude Garde al eigen reuzen laten maken, die hen zouden vergezellen wanneer zij uitgingen. In de stoeten waren echter nog steeds veel groepen te zien van buiten Aalst, waarop het Feestcomité, op vraag van het Aalsters Karnaval Verbond ,in 1969  besliste om de stoet exclusief Aalsters te maken.

Het Aalsterse carnavalsmilieu bleef zich uitbreiden en in 1972 werd onder impuls van Alfons Singelijn en Henri Van de Perre een Prinsencaemere opgericht. De Aalsterse Prinsencaemere organiseerde meteen de Dag van de Prinsencaemere, de eerste zondag na carnaval, en de verkiezing Keininck van de Voil Jeanetten op carnavaldinsdag.   

Evolutie in kostuums en Voil Jeannetten[]

Het carnaval in Aalst evolueerde, wat bijvoorbeeld te merken was aan het verminderde gebruik van maskers. Het masker dat symbool stond voor het anoniem kunnen verwijten, werd minder gekocht door carnavalisten. Schmink en glitterkostuums vervingen de maskers en boerenkiel. Clownspakken en zwarte kostuums werden in de jaren 1980 ook veel minder populair bij de feestvierders. Door de grotere verspreiding van de televisie, hadden de carnavalisten een grotere inspiratiebron om zich te verkleden.   

De Voil Jeannet dreigde in de jaren '70 te verdwijnen uit het Aalsterse straatbeeld, wat betreurd werd door de oudere carnavalisten. Tijdens de Voil Jeannettenstoet stapte maar een handvol echte Voil Jeannetten meer mee. Het feestcomité slaagde er echter in om de Voil Jeannet nieuw leven in te blazen, maar de traditionele Voil Jeannet verdween steeds meer en meer. Na enkele obsceniteiten van de Voil Jeanet in de jaren 1990, kreeg deze een slecht imago. Hierop introduceerde het stadsbestuur en het feestcomité een campagne om van de Voil Jeanet een propere Voil Jeanet met klasse te maken.   

Openluchtfeest[]

Carnaval evolueerde midden de jaren '90 meer naar een openluchtfeest. De feestvierders amuseerden zich op de Grote Markt met hun uitgaanswagens en gingen minder feest vieren in de café's of de bals. Het was dan ook in deze tijd dat verschillende verenigingen, zoals de Catharinisten, beslisten om hun bals af te schaffen.

Het Stadsbestuur wou deze evolutie aanvankelijk tegengaan. In 1999 werd beslist om uitgaanswagens in de feestzone te verbieden, maar dit lokte fel protest uit bij de carnavalsgroepen. In 2000 werden opnieuw uitgaanswagens toegelaten.

Gelek as vroeger[]

Ondanks de grote veranderingen in het vieren van carnaval, wilden meer en meer carnavalisten terug naar de tradities van vroeger. Zo stond de verkiezingscampagne van kandidaat Prins Carnaval Pascal in 2015 in het teken van 'Gelek as vroeger'. Hij koos voor een kleinschalige verkiezingscampagne en zijn verkiezingsshow deed denken aan de hoogdagen van de Oilsjterse Avonden.

In 2016 lanceerde Jacquy De Pauw de campagne 'Cafeiken in, cafeiken oit', als reactie op de vele café's die sloten met carnaval. Jacquy pleitte voor een terugkeer naar het carnaval van vroeger, waarbij carnaval in de café's gevierd werd. Het Stadsbestuur stelde een horecacoach aan, maar kon verder niets veranderen aan de evolutie van het carnavalsfeest.

De Facebookgroep 'Een voil janet is gien travestie' probeerde dan weer om de traditionele Voil Jeanet terug in de stoet te brengen. De laatste jaren verschenen immers meer figuren die niets meer met een Voil Jeanet te maken hadden in Voil Jeanettenstoet. Met ludieke acties zorgden ze ervoor dat de traditionele Voil Jeanet opnieuw populair werd en in aantal groeide.

Advertisement